Wat zijn vespers?
Zevenmaal daags heb ik
uw lof gezongen...
Al sinds de late Oudheid bestaat in de Christelijke traditie het psalmengebed. Monniken baden namelijk dagelijks door de honderdvijftig liederen te reciteren die voorkomen in het Oud-Testamentische Boek der Psalmen.
In de zesde eeuw schreef Sint Benedictus van Nursia de Regula Monachorum, zijn kloosterregel die de basis zou worden voor het leven in de kloosterorde die naar hem genoemd is: de Benedictijnen-monniken. In deze Regula werden alle aspecten van het leven in de abdijen vastgelegd en georganiseerd.
Basisprincipe is: ora et labora, ofte bid en werk. Monniken moeten een evenwicht vinden tussen het dagelijkse gebed enerzijds en de arbeid anderzijds.
Een belangrijk onderdeel van de Regula is dan ook een nauwkeurige beschrijving van de getijdengebeden. Zeven maal daags heb ik uw lof gezongen, zegt de profeet, en Midden in de nacht ben ik opgestaan om U te loven.
’s Nachts worden de Metten gehouden, en overdag zijn er achtereenvolgens de Lauden, de Priem, Terts, Sext en Noon, en tenslotte de Vespers en de Completen.
De Lauden vormen het ochtendgebed. Even later volgt de Priem. Terts, Sext en Noon zijn de zogenaamde ‘kleine getijden’, omdat het kortere gebedstijden zijn. De Vespers zijn het avondgebed, en de Completen sluiten de monastieke dag af.
Ruggengraat van al deze getijden zijn dezelfde 150 psalmen uit het Oude Testament. Ze worden aangevuld met strofische hymnen, lezingen en responsoria (antwoorden op deze lezingen), kantieken ofte Bijbelse liederen die niet uit het boek der Psalmen komen.
Brevieren
Sint Benedictus beschreef zorgvuldig hoe en wat zijn monniken dagelijks moesten bidden. De Benedictijnen-kloosters verspreidden zich zeer snel over Europa, later ook de ordes die uit de Benedictijnenorde voortkwamen: de Cisterciënsers en de Trappisten. Op die manier raakte ook een eenvormig getijdengebed wijd verspreid, want deze drie kloosterordes volgden overal dezelfde regel.
Het getijdengebed bleef echter niet beperkt tot de monnikenkloosters alleen. In belangrijke kerken waren er kanunniken die samen de getijdengebeden onderhielden, en voor priesters en geestelijken die niet in een klooster verblijven is er nog steeds het brevier. Dat is een gebedengeboek voor persoonlijk gebed, opgebouwd op dezelfde manier als de kloostergetijden.
We kunnen dus wel zeggen dat wat Sint Benedictus in zijn Regel voor Monniken voorschreef, geestelijk erfgoed is geworden voor de hele christelijke traditie. Van gregoriaans gezongen vespers, vandaag nog in sommige abdijen, over Anglikaanse Evensongs of het ononderbroken officie dat de monniken op de berg Athos in Griekenland nog steeds zingen, tot samen gereciteerde psalmen of persoonlijk gelezen brevieren.
Qui bene cantat, bis orat
Of die andere schrijver van een kloosterregel, de heilige Augustinus, het ooit inderdaad gezegd heeft laten we in het midden, maar alleszins zijn hem de woorden in de mond gelegd Qui bene cantat, bis orat ofte Wie goed zingt, bidt dubbel.
Getijdengebeden kunnen gelezen worden, of ze kunnen gereciteerd worden. Maar het mooist is het wanneer ze door een groep of een gemeenschap gezongen worden. Dan krijg je het rustgevende effect van een gregoriaans gezongen vesperdienst, de betovering van een prachtige evensong, het meditatieve karakter van een in het Nederlands gezongen avondgebed. Of dat nu in de vertaling van Bronkhorst is, of in de meer dichterlijke versie van Gerhardt-Van der Zeyde.
In enkele Belgische abdijen zingt men tot vandaag gregoriaanse vespers, zoals in de Norbertijnenabdij van Averbode, en de Benedictijnenabdijen Keizersberg in Leuven en de St.Pieter en Paulus-abdij in Dendermonde.
Door de eeuwen heen zijn deze getijdengebeden vanzelfsprekend wel een aantal keren aangepast of heringedeeld. Een laatste grote wijziging is aangebracht bij het Tweede Vaticaans Concilie in de jaren zestig van de twintigste eeuw. Het heeft een tijdje geduurd, maar tijdens het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw heeft de abdij van Solesmes de uitgaves bezorgd van het nieuwe gregoriaanse Antiphonale Monasticum, specifiek bedoeld voor abdijen, en het gregoriaanse Antiphonale Romanum, voor de hele katholieke kerk.