Psalmodiëren
De juiste psalm bij het juiste vers
Alle getijdengebeden, of het nu de Lauden, de kleine uurtjes of de Vespers zijn, hebben gemeen dat de psalmen een centrale plaats innemen. Dat zijn er honderdvijftig, die in het Oud-Testamentische boek der Psalmen terug te vinden zijn.
De psalmen worden tijdens de getijdengebeden gezongen, op een heel eigen manier: ze worden gepsalmodieerd. Hoe je dat doet, lees je hieronder.
Antifonen bepalen de kerktoonaard van de psalmodie
De psalmen, en ook kantieken zoals het Magnificat en het Benedictus, worden in de getijdengebeden vergezeld van een antifoon. Dat is een meestal kort gezang in eerder eenvoudige toonzetting. De teksten van de psalmen en kantieken liggen uiteraard vast, maar de tekst van de antifonen kan wel vrij gekozen worden. Op die manier kunnen de antifonen aangepast worden aan de liturgische dag.
Neem bijvoorbeeld de Magnificat-antifoon van Kerstdag: ‘Hodie Christus natus est, hodie Salvator apparuit’, ofte ‘Vandaag is Christus geboren, vandaag is de Redder verschenen’.
Of neem de antifoon van de eerste psalm op Paasdag: ‘Angelus autem Domini descendit de caelo, et accedens revolvit lapidem’, ofte ‘Een engel van de Heer daalde neer uit de hemel, en rolde de steen (voor het graf) weg’.
Elke antifoon is gecomponeerd in een bepaalde kerkmodus Meer hierover verneem je elders op deze website in het filmpje van Joachim Kelecom onder het hoofdstuk ‘Wat zijn kerktoonaarden’
De kerkmodus of kerktoonaard waarin een antifoon gecomponeerd is, staat steeds als cijfer aangeduid vooraan deze antifoon.
Dat wordt duidelijk in de voorbeelden hierboven. ‘Hodie Christus natus est’ staat in de 1e kerktoonaard zoals op de afbeelding te zien is, en de antifoon ‘Angelus autem Domini’ in de 8e kerktoonaard.
Toegegeven, bij ‘Angelus autem Domini’ is het een beetje verwarrend – daar staat eerst ‘1. Aña’ wat betekent ‘eerste antifoon’ en vervolgens een 8, die verwijst naar de 8e kerktoonaard.
En het is de kerktoonaard van de antifoon die bepaalt in welke kerktoonaard de psalm gepsalmodieerd wordt. Het Magnificat bij ‘Hodie Christus natus est’ zal dus in de 1e kerktoonaard gepsalmodieerd worden, en de psalm bij ‘Angelus autem Domini’ in de 8e kerktoonaard.
En hoe pas je dat nu toe bij een psalm?
We passen dit toe op de antifoon ‘Angelus autem Domini’ (zie hierboven) en de psalm 109 die we daarbij zingen.
Omdat de antifoon ‘Angelus autem Domini’ in de 8e kerktoonaard staat, zullen we ook psalmodiëren in de 8e kerktoonaard.
Psalmen worden verdeeld in verzen, en deze verzen in vershelften.
Bijvoorbeeld psalm 109:
Dixit Dominus Domino meo: eerste vershelft
sede a dextris meis tweede vershelft
Donec ponam inimicos tuos eerste vershelft
Scabellum pedum tuorum tweede vershelft
En zo verder.
Het psalmodiëren bestaat erin dat men de psalmtekst reciteert op één toon, de ‘reciteertoon’, dat is namelijk de tenor ofte de dominant van de kerktoonaard. In de eerste kerktoonaard zal er dus gereciteerd worden op een la, in de tweede kerktoonaard op een fa. En zo verder.
Het eerste vers van een psalm wordt ingezet met een initium, een kort opstapje naar de reciteertoon. Dat opstapje brengt je van de finalis van de kerktoonaard (meestal dus de laatste noot van de antifoon) tot bij de reciteertoon.
Bij al de overige verzen begint men gewoon meteen op de reciteertoon.
Op het einde van de eerste vershelft is er een kleine melodische formule, de mediatio, en op het einde van de tweede vershelft een terminatio.
De mediatio is per kerktoonaard een vaste formule, de terminatio kan variëren. Daarom wordt de terminatio aan het einde van een antifoon kort weergegeven met eronder de klinkers van ‘seculorum amen’, dus ‘e u o u a e’. In het voorbeeld van ‘Angelus autem Domini’ is de terminatio dus: do do si do la sol, zoals we zien na het einde van de antifoon.
In het voorbeeld van psalm 109 hierboven zal het opstapje toegepast worden op Dixit Do- , vanaf Dominus zitten we op de reciteertoon do en zingen op die ene toon verder tot aan de slotformule van de eerste vershelft: op me- van het laatste woord meo gaan we naar de re om vervolgens de eerste vershelft te eindigen op de reciteertoon do.
Dixit Dominus Domino meo
De tweede vershelft beginnen we opnieuw op de reciteertoon ‘do’, en vanaf dextris beginnen we aan de slotformule, waarbij we dex- op si zingen, -tris opnieuw op do en meis op la sol.
Sede a dextris meis.
Het tweede vers begint, zoals al de verzen erna, op de reciteertoon do:
Donec ponam inimicos tuos (eerste vershelft met mediatio: voorlaatste lettergreep op re)
Scabellum pedum tuorum
(tweede verhelft met terminatio: -dum op si, tu- weer op reciteertoon do, -o- op la en -rum op sol).
En zo verder de hele psalm.
Dit psalmodiëren doet men beurtelings: de ene kant van het koor zingt bijvoorbeeld de oneven verzen, de andere kant zingt de even verzen. Na de eerste vershelft laat men een korte maar hoorbare pauze van bijvoorbeeld twee seconden. Na de tweede vershelft sluit de andere kant van het koor meteen aan met het volgende vers.
Enkele finesses
De Flexa
Soms is een psalmvers te lang om in twee helften gezongen te worden. In dat geval wordt de eerste vershelft nog een keer extra in twee gedeeld.
Neem bijvoorbeeld psalm 110 Confitebor tibi Domine.
Het vierde en zevende vers van deze psalm worden in drie stukken verdeeld:
Vers 4 Memoriam fecit mirabilium suorum (eerste deel van eerste vershelft)
misericors et miserator Dominus (tweede deel van eerste vershelft)
escam dedit timentibus se. (tweede vershelft)
Wanneer we deze psalm bij de antifoon ‘Angelus autem Domini’ in de 8e kerktoonaard zouden zingen, dan zingen we de tweede vershelft eindigend met de terminatio do-si-do-la-sol:
escam dedit timentibus se (precies zoals we hierboven met de verzen van psalm 109 deden)
Het tweede deel van de eerste vershelft wordt gezongen zoals we dat deden in voorbeeldpsalm 109:
misericors et miserator Dominus (op de reciteertoon do, en Do(-minus) op re).
Het eerste deel van de eerste vershelft moet dus een aparte behandeling krijgen. Dat is de ‘flexa’: in de uitgeschreven melodie hierboven ‘sic flectitur’.
Memoriam fecit mirabilium suorum, waarbij de hele regel op de reciteertoon do gezongen
wordt en de laatste lettergreep -rum een terts lager op la.
Het eerste en tweede deel van de eerste vershelft, ook al is er die flexa op het einde van het eerste deel, sluiten onmiddellijk op elkaar aan. Tussen de eerste en de tweede vershelft is er, zoals we hierboven al zeiden, een korte maar hoorbare pauze van bijvoorbeeld twee seconden.
Differentiae: meerdere versies mogelijk als terminatio.
Zoals we hierboven al zeiden, is de melodie van de eerste vershelft (al dan niet met flexa) eenvoudig en per kerktoonaard steeds dezelfde.
Bij de 1e; 3e; 4e, 7e en 8e kerktoonaard zijn er echter meerdere versies van terminatio mogelijk, dat wil zeggen, van de slotformule na de tweede vershelft. Die meerdere versies noemt men ‘differentiae’. Deze differentiae worden gebruikt om het makkelijker te maken om na het psalmodiëren terug te keren naar de eerste toon van de bijhorende antifoon, die immers na de psalm herhaald moet worden.
Zo bijvoorbeeld in de 8e kerktoonaard: zie de illustratie hierboven, waar twee versies van terminatio voorzien zijn.
Verderop in dit hoofdstuk staan alle acht kerktoonaarden, ten gebruike van het psalmodiëren, bij elkaar. Vooral bij de 1e kerktoonaard valt op dat er nogal wat varianten voor de terminatio bestaan.
Welke terminatio moet gebruikt worden bij de psalm of kantiek die je psalmodieert, is in principe niet vrij te kiezen. De terminatio wordt immers weergegeven na de antifoon, met de klinkers e u o u a e. Dat zijn de klinkers van de woorden ‘seculorum amen’. De terminatio die op deze manier aangegeven wordt bij een antifoon, is de terminatio die men moet gebruiken bij het psalmodiëren met de bijgevoegde psalm of kantiek.
Psalmodiëren volgens kerktoonaard: de acht kerktoonaarden op een rijtje
Het voorbeeld dat we hierboven gaven met de 8e kerktoonaard, is toe te passen op alle psalmen en kantieken. Het is wel zo dat er voor het Magnificat een versie ‘solemnior’ bestaat, maar die laten we nog even terzijde.
De acht kerktoonaarden zie je hieronder: telkens met initio (enkel voor het eerste vers), de flexio (enkel indien een psalmvers zo lang is dat het in drie gedeelten wordt opgesplitst), de mediatio voor het einde van de eerste vershelft en de terminatio voor het einde van de tweede vershelft.
Benevens de acht kerktoonaarden is er nog de Tonus Peregrinus en de Tonus in directum, die behandelen we hier niet.